Hoe (on)gezond is wijn?
Is het drinken van wijn nu een goede of slechte gewoonte?
Laat ik u meteen geruststellen: al sinds zijn ontstaan werd wijn als een gezonde drank beschouwd. Al had dit vooral te maken met het feit dat er geen zuiver drinkbaar water beschikbaar was. Wijn, en andere alcoholische dranken, waren lange tijd de enige manier om zonder al te groot gevaar voor de gezondheid je dorst te lessen.
Reeds in het oude Egypte, duizenden jaren vòòr Christus, werd wijn voorgeschreven om "het lichaam van wormen te reinigen en de urinelozing te reguleren". Wijn werd verwerkt in wondverbanden en in zalf om zwellingen tegen te gaan. De Griekse grondlegger van de westerse medische traditie, Hippokrates, schreef uitvoerig over het weldadige effect van wijn op onze spijsvertering.
Wijn werd zelfs heilzaam geacht voor de geestelijke gezondheid. Uit het oude Griekenland stamt de spreuk "in vino veritas": de waarheid schuilt in de wijn. Wijn werd geprezen omdat hij mensen openhartiger en waarheidslievender maakte. De Griekse toneelschrijver Aischylos schreef dat "brons het uiterlijk weerspiegelt, en wijn de ziel".
Het drinken van wijn gold als een kenmerk van beschaving, hoewel het als een exclusief mannelijke aangelegenheid werd beschouwd en dronkenschap werd afgekeurd.
Al heel vroeg blijken samenlevingen bekommerd te zijn geweest om de gevolgen van het overmatig gebruik van wijn. Wetboeken van vòòr Christus werden teruggevonden waarin de verkoop van wijn aan banden werd gelegd.
Deze dubbele houding – wijn als gevaarlijke èn als therapeutische drank - bleef lang bestaan. In de Middeleeuwen werd wijn aanbevolen als koortsverlagend middel en voor de behandeling van maag- en darmaandoeningen. Maar tegelijk waarschuwde men er (toen al) voor dat een overmatige wijnconsumptie tot hoofdpijn leidt.
Henri de Mondeville, een Franse chirurg uit de veertiende eeuw, was een van de meest fervente believers in de genezende eigenschappen van wijn. Zo zag hij wijn als het meest doeltreffende levensmiddel om bloed aan te maken, omdat – zo zei hij – wijn in het lichaam bloed wordt.
Toen Europese landen overzeese gebieden gingen koloniseren, was het dus niet verwonderlijk dat zij in hun nieuwe kolonies wijnstokken aanplantten. Een Engelse geneesheer, Christopher Rawson Penfold, vestigde zich in de negentiende eeuw in Zuid-Australië, en bracht wijnstokken mee om zijn medische praktijk te kunnen verderzetten. Vandaag is Penfold's een van de grootste wijnbedrijven ter wereld.
Vooral in de negentiende en twintigste eeuw begon men anders over wijn te denken. In 1849 beschreef de Zweedse arts Magnus Huss als eerste het alcoholisme als een medisch probleem. Wijn werd aangewezen als de oorzaak van vele kwalen, ook van sociale aard. Er werd een band gelegd tussen wijn en losbandig sexueel gedrag. Wijn kon leiden tot alcoholisme, waardoor het gezin, de hoeksteen van de samenleving, ontwricht raakte.
De Verenigde Staten reageerden in 1920 met een totaal verbod op alcohol.
De Europese wijnproducerende landen, Frankrijk op kop, lanceerden een tegenoffensief. Zij vreesden voor schade aan een belangrijk deel van hun economie. Vandaar dat zij de nadruk legden op het feit dat wijn als onderdeel van medische behandelingen werd gebruikt. Alleen al in de Parijse ziekenhuizen werd op het einde van de negentiende eeuw drie miljoen liter wijn per jaar voorgeschreven. De beroemde Louis Pasteur werd vaak geciteerd die wijn "gezond en hygiënisch" had genoemd. Wijn – met mate gedronken - was dus helemaal niet slecht, zo argumenteerde men. Over matigheid had men toen echter een ander idee dan vandaag: één liter per dag zou geen kwaad kunnen, mits bij de maaltijd genuttigd!
Maar op de drempel van de twintigste eeuw werden nieuwe geneesmiddelen zoals aspirine en antibiotica uitgevonden, waardoor wijn uit de medische sfeer verdween.
Of toch niet? Na de Tweede Wereldoorlog voerde de wetenschap plots weer bewijzen aan dat wijn wel degelijk een rol kan spelen bij de terugdringing van bepaalde ziekten. Men ontdekte de "Franse paradox": het feit dat Fransen een geringe kans op hartziekten hebben hoewel ze op grond van hun voedingspatroon juist een grote kans zouden moeten hebben. Volgens veel onderzoekers was wijn – de dagelijkse drank van de Fransen - de verklaring. Enkele glazen rode wijn per dag zou het risico op hart- en vaatziekten verminderen. Nu wordt veel gepraat over resveratrol, een substantie die in wijndruiven voorkomt en over kankerpreventieve eigenschappen beschikt. Experimenten in laboratoria hebben aangetoond dat resveratrol in staat zou zijn om het afsterven van bloed- en borstkankercellen te bevorderen.
Maar over één zaak zijn alle experts het eens: matiging is en blijft de boodschap. Gelukkig lopen de concrete cijfers daaromtrent uiteen van 1 à 2 tot 4 à 5 glazen per dag.