Toen wijn nog alleen Franse wijn was
In de naoorlogse jaren was de wijnwereld simpel: wijn was Frans, en een goed Bordeauxjaar was een goed wijnjaar, punt.
Ik ben geboren in 1959, een goed wijnjaar. Eigenlijk moet ik zeggen: een goed Bordeauxjaar. Maar in die tijd werd het verschil amper gemaakt: Bordeaux was een zodanige referentie dat een goede oogst daar werd gelijkgesteld met een goed wijnjaar overal. Dat was natuurlijk niet altijd zo. Het jaar 1959 was in Frankrijk al bij al vrij gelijkmatig: in Bourgogne was de oogst goed verlopen, voor Champagne was het een millésimé-jaar (een jaar waarin je champagnes kan maken van alleen de druiven van de laatste oogst), en ook de Loire, de Rhônevallei en Elzas werden gezegend met gunstige omstandigheden.
Maar er waren nog andere wijnstreken en wijnlanden, met een totaal verschillend klimaat. De Belgen (en meeste Europeanen) hadden daar in die tijd weinig of geen aandacht voor: het was al Frankrijk dat de klok sloeg, en in het bijzonder Bordeaux en Bourgogne. Toen kon je nog voor een wijnkenner doorgaan als je alleen deze streken kende. Vlamingen dronken het liefst witte bourgogne en rode bordeaux, Walen verkozen bourgogne in beide kleuren. En hoewel de bordeaux en bourgognes toen veel goedkoper waren dan vandaag, was wijn nog lang niet het massaproduct dat het nu geworden is.
Zelf dronk ik natuurlijk nog geen wijn in die vijftiger en zestiger jaren. Maar aan de hand van literatuur, gesprekken met oudere wijnmakers, èn het proeven van wijnen uit die tijd kan je toch een vrij accuraat beeld schetsen.
Wat mij altijd het meest heeft verbaasd, is dat bepaalde kennis, die ons vandaag volkomen logisch en evident lijkt, dat toen helemaal niet was. Het feit bijvoorbeeld dat je alleen van goede, gezonde, rijpe druiven goede wijn kan maken: deze waarheid als een koe was toen nog niet doorgedrongen met dezelfde helderheid als nu. Druiven kweken en wijn maken waren twee gescheiden werelden. De verantwoordelijke voor de wijngaard wilde niet dat de verantwoordelijke voor de wijnkelder in de wijngaard kwam, en vice versa. Vaagweg kende men het belang van goede druiven wel, maar men was fatalistisch over de natuur. Waren de druiven niet rijp, dan was dat pech. Regende het tijdens de oogst, tja: het was "le millésime". Men had "geluk" of "geen geluk". De weersvoorspellingen waren ook minder precies dan vandaag: wijnbouwers begonnen vaak te vroeg aan de oogst omdat ze onterecht vreesden dat het weer zou verslechteren.
Slechts stilaan ging men beseffen dat je de natuur een handje kan helpen om betere druiven te bekomen, door snoeitechnieken, beheersing van het gebladerte, bestrijdingsmiddelen tegen ziektes en schimmels, het voortijdig wegknippen van druiventrossen, trieertafels, enzovoort. Vandaag hebben alle bekende domeinen in Bordeaux geïnvesteerd in kennis en technologie om minder afhankelijk te zijn van het "geluk". Het kan ook niet meer anders, de financiële investeringen zijn te groot geworden. Als wijnbedrijf heb je elk jaar wijnen nodig die je kan verkopen, want alleen zo kan je het verder functioneren van je bedrijf financieren.
Vroeger was dat anders, er waren veel meer mislukte oogsten. Kijk naar de jaren vijftig en zestig. 1951, 1952, 1954, 1956, 1957, 1958, 1960, 1963, 1965, 1968 en 1969: allemaal jaren die teleurstellende tot waardeloze wijnen hebben opgeleverd.
Precies daardoor waren de wijndomeinen zeer ontvankelijk voor elke nieuwe "uitvinding" die het risico op zo'n mislukking inperkte: het was de tijd van de opkomende chemische industrie, met haar bestrijdingsmiddelen tegen onkruid, ziektes, schimmels en insecten in de wijngaard. Het maakte het werk van de wijnbouwer tegelijk veel lichter. Slechts later zag men de negatieve gevolgen in voor mens en milieu, met name voor de in wijnbouw zo belangrijke bodem, waarin alle microbiologische leven werd gedood. De tractor werd geïntroduceerd, maar ook dat bleef niet zonder nadelige effecten: de bodem werd daardoor samengedrukt, wat eveneens het microbiologische leven doodde, en bovendien het water verhinderde om door te dringen, zodat het aan de oppervlakte bleef staan en tot erosie leidde in de wijngaard.
In de wijnkelder zelf beschikte men nog niet over oenologische apparatuur om bijvoorbeeld de temperatuur tijdens de gisting te controleren en te beheersen. Daardoor kwam de gevreesde "azijnsteek" nog voor: een onherstelbare verzuring van de wijn. Ook van ander modern materiaal was geen sprake: geen automatische ontsteelmachine om de druiven te scheiden van hun bittere steeltjes, geen pneumatische pers voor een zachte persing, geen vibrerende trieertafels die de kleinste onzuiverheden uit de oogst verwijderen. Druiven en steeltjes, en vaak ook ander "groen materiaal", gingen allemaal mee in de gistkuip. Geen wonder dat men toen vaak lange jaren moest wachten eer de wijnen hun bitterheid verloren en drinkbaar werden.
De stijl van de bordeauxwijnen was ook anders dan nu: "fijner en eleganter", zeggen sommigen, anderen noemen het "schraler en groener". In ieder geval waren de wijnen minder gericht op rijpheid, kleur, concentratie, extractie en volume, zoals nu. Dat had veel te maken met de toenmalige belangrijkste afzetmarkt, Groot-Brittannië: de Engelsen hielden wel van die "fine claret"-stijl. Vandaag zijn de grootste markten Azië en de Verenigde Staten, en die verkiezen de "Parker-stijl", zo genoemd naar de Amerikaanse wijncriticus die een volle, rijpe, krachtige wijnstijl heeft gepropageerd. De Bordeauxdomeinen hebben zich aan die nieuwe markten aangepast, daarin geholpen door de moderne technologie (zoals omgekeerde osmose om water aan het druivensap te onttrekken). Wat op zijn beurt weer tot andere onevenwichten in de wijn heeft geleid.
De invloed van de wijnschrijvers was overigens veel minder groot dan nu, waardoor het nog mogelijk was om premiers grands crus classés te kopen tegen prijzen waarvoor je vandaag niet eens meer een cru bourgeois krijgt. De mondialisering van de wijnhandel, en de gelijklopende mondialisering van de media-aandacht voor wijn, heeft de wereldvraag spectaculair doen toenemen, met enorme prijsstijgingen tot gevolg.
Zijn daardoor de voorkeuren van de Belgen veranderd? Zeker en vast. De wijnen van de Nieuwe Wereld, en van andere landen binnen Europa, hebben marktaandeel veroverd ten koste van de Franse wijnen, en het wordt nooit meer zoals vroeger. Vandaag hebben wij in België meer keuze dan ooit tevoren, en de wijnliefhebber pikt daar gretig op in. Maar als in Vlaanderen een familiefeest wordt gehouden, dan komt de traditie weer boven. Dan wordt een witte bourgogne bij het voorgerecht geschonken, en een rode bordeaux bij het hoofdgerecht. Dan leven we weer, heel even, in de tijd van vroeger.